top of page

Storm

‘Moet je kijken, Nel’, Freddie muis trok zijn zus, Nellie, aan haar mouw. ‘De bomen staan helemaal te zwiepen. En de losse bladeren vliegen metershoog de lucht in.’ Freddie drukte zijn neus tegen het raam, om beter te kunnen kijken. Meneer en mevrouw waren naar hun werk en vader en moeder muis waren boodschappen doen. Nellie en Freddie waren dus alleen in huis en konden overal lekker rondlopen. Eerst waren ze naar de keuken gegaan om te kijken of er iets te eten was. Gelukkig waren er wat broodkruimels op de grond gevallen, van het ontbijt. Toen had Freddie stiekem twee druiven van de fruitschaal gepakt, één voor hemzelf en één voor Nellie. Ze hoorde de wind gieren bij de keukendeur en waren op de vensterbank geklommen om naar buiten te kijken. ‘Ik ben blij dat we lekker veilig binnen zitten’ zei Nellie. ‘Geen haar op mijn staart die er aan denkt om naar buiten te gaan.’ ‘Joh, juist hartstikke gaaf, die wind’ zei Freddie. ‘Het is de ergste storm sinds jaren. Ik hoorde het vanochtend op de radio. Meneer zat naar het nieuws te luisteren. Toen zeiden ze dat het echt heel hard zou gaan waaien. Nou dat is ook echt zo. Dan moeten we toch niet binnenblijven. Dat moeten we meemaken!’ ‘Joh’, zei Nellie, ‘de mensen waaien al bijna weg. Wat denk je dan dat er met ons zal gebeuren. Wij waaien meteen van onze voeten.’ ‘Cool!’ knikte Freddie. ‘Ik wed dat ik een stukje kan vliegen, als ik zo’n groot blad pak. Ik ga het proberen. Kom op Nel, wie binnen blijft is een bange schijterd.’ ‘Freddie, nee, niet doen’ riep Nellie, toen haar broertje de keuken uitrende. Ze wist waar hij heen ging. Naar de kelder. Onder het kleine raampje in de kelder zat een kier. Daar konden de muizen precies doorheen. Zo konden ze dus altijd naar buiten. En weer naar binnen. ‘Ik ga alleen maar even kijken, Nel, geen paniek’ riep Freddie en hij roetsjte de keldertrap af. ‘Voorzichtig’ riep Nellie. Ze rende achter haar broertje aan want ze was toch ook wel heel nieuwsgierig naar de storm. Freddie stond al buiten. Hij had zijn staart om de stam van de hortensia geslagen, voor houvast. Nellie stak haar hoofd naar buiten. ‘Kom maar Nel’ zei Freddie, ‘hier, tegen de muur, is het nog een beetje beschut.’ Er vlogen allerlei dingen voorbij, bladeren, takken, plastic zakjes. Freddie greep één van de grote bladeren. ‘Dit is een prima parachute’ lachte hij. ‘Ik ga vliegen, Nel.’ Hij pakte het blad met twee handen vast en hield het boven zijn hoofd. Hij trok zijn staart los van de hortensia en liep een stukje naar voren. WHHOESJJJ, de wind kreeg hem te pakken. Freddie ging met blad en al omhoog en plofte een meter verder weer naar beneden. ‘Te GEK!’ riep hij. Nog een keer. Hij liep wat verder, naar het midden van de tuin en stak het blad weer boven zijn hoofd. Hij kreeg een duwtje van de wind in zijn rug en kon niet blijven staan. Hij moest wel rennen. Dat rennen was meteen een soort aanloop. Zoals vliegtuigen doen, als ze gaan opstijgen. En Freddie steeg ook op. De wind kwam onder het blad en hij vloog omhoog. Echt hoog, boven de schutting uit. Hij kon het blad nog net op tijd loslaten en de schutting vastgrijpen, anders had hij de tuin uit gevlogen. ‘Freddie muis’, riep Nellie boos, ‘doe niet zo idioot gevaarlijk. Zo waai je de tuin uit, de weg op. Dan kan je wel doodgereden worden.’ ‘Stil maar Nel’ suste Freddie. ‘Het is goed gegaan. Maar je hebt gelijk, het ging bijna verkeerd. Toch was het super cool om een stukje te vliegen.’ Hij keek alweer om zich heen of hij nog een groot blad zag. ‘Als je het maar uit je hoofd laat’ zei Nellie. ‘We gaan terug, lekker naar binnen.’ Nellie en Freddie draaiden zich om en liepen terug naar het huis. Ineens hoorden ze een enorm gekraak. ‘Pas op’ gilde Nellie,  ‘de berkenboom valt om.’ En ja hoor, de mooie berk die in het midden van de tuin stond, begon om te vallen. ‘Oei, hij gaat de schuur raken’ schrok Freddie. ‘Daar wonen ome Willem en tante Jasmijn.’ De berk viel met veel gekraak om en raakte met zijn top de schuur. Een stuk van het schuurdak brak af en viel naar beneden. Nellie en Freddie renden er naar toe. ‘Ome Willem, ome Willem’ gilde Nellie, ‘is alles goed met jou en met tante Jasmijn?’ Freddie stond bij de schuur. ‘Het stuk dak dat gevallen is, ligt net voor de deur, Nel’ zei hij. ‘Ome Willem en tante Jasmijn gaan altijd onder de deur door want die is oud en scheef en sluit niet goed. Maar nu ligt dat stuk dak er voor. Ze kunnen er niet uit.’ ‘Klopt jongen’ hoorden ze ome Willem ineens zeggen. ‘We zijn super geschrokken maar we mankeren niks. We zullen moeten wachten tot dat stuk dak wordt opgeruimd. Eerder kunnen we hier niet weg.’ ‘Als meneer en mevrouw thuiskomen, zullen ze wel een bouwbedrijf gaan bellen’ zei Nellie. ‘Die halen het stuk dak wel weg en repareren de schuur. Dan kunnen jullie er uit. Ik zal aan mama vragen of ze een grote pan boerenkool maakt. Zogauw jullie dan weer naar buiten kunnen, kunnen jullie bij ons komen eten.’ ‘Goed idee, meid’ lachte tante Jasmijn. ‘Boerenkool helpt altijd tegen de schrik.’

bottom of page