Het kerstvogeltje
‘Kijk, Sofie, deze kan mooi hier hangen. Kun je er bij?’ Sofie pakte een grote rode kerstbal aan van haar moeder. Ze ging op haar tenen staan en hing de bal in de boom. ‘Deze ook nog, Sofie’, haar moeder keek om. Sofie stond niet meer naast haar. ‘Waar ben je? Heb je geen zin meer om de boom te versieren?’ vroeg ze. ‘Jawel mama,’ knikte Sofie. ‘Maar ik zoek mijn vogeltje. Mijn vogeltje moet ook in de boom.’ ‘Ach Sofie,’ lachte mama. ‘Dat vogeltje is al zo oud. Zijn vleugeltjes zijn helemaal viezig. En hij is een stuk van zijn staart kwijt. Ik weet niet of het vogeltje nog in de doos zit hoor. Misschien heb ik ‘m vorig jaar wel weggegooid, toen we de boom aan het opruimen waren.’ ‘Màma,’ zei Sofie angstig, ‘dat kan toch niet. Dat is mijn vogeltje. Dat mag niemand weggooien. Het kan echt vliegen hoor. Elke Kerstmis vliegt het naar mijn kamer en dan praten we samen.’ ‘Je wordt een beetje te groot voor dat droomverhaaltje, Sofie,’ zei haar moeder. Ze streek Sofie over haar haar. ‘Het is geen droom, mama. Het is echt waar!’ Sofie keek haar moeder boos aan. Ze stond in de doos te rommelen, waarin de kerstspullen waren opgeborgen. ‘Oh, gelukkig, hier is-ie,’ riep ze blij. Ze aaide het vogeltje over zijn kopje en zette het op een mooie sterke tak.
Kerstavond kon Sofie bijna niet slapen. Ze was een beetje bang dat het vogeltje niet naar haar toe zou komen. Zou mama gelijk hebben? Is het alleen maar een droom? dacht ze. Ze wilde eigenlijk wakker blijven, zodat ze het vogeltje kon zien, als-ie uit de boom wegvloog. Maar dat lukte niet. Haar bedje was zo lekker warm en zacht, ze kon haar ogen niet open houden.
Midden in de nacht werd ze wakker. Bruno en Bobby, de twee honden, waren ook wakker geworden. Ze sliepen altijd in hun mand, in de keuken. Maar nu waren ze naar Sofies’ slaapkamer gekomen. ‘Wat is er, jongens?’ vroeg Sofie slaperig. Toen zag ze het. Het kerstvogeltje lag op de grond. Net over de drempel van haar slaapkamer. Bruno en Bobby duwden met hun neus tegen het vogeltje en keken bezorgd naar Sofie. Het vogeltje probeerde wel op te staan maar zijn vleugeltje was dubbelgevouwen. Hij kon niet overeind komen. Sofie ging vlug haar bed uit. Ze liep naar het vogeltje toe en pakte het op. Heel voorzichtig. ‘Au,’ snikte het vogeltje. ‘Stil maar’ troostte Sofie hem. ‘Het komt wel weer goed.’ Super voorzichtig pakte Sofie de vleugel vast en boog hem weer recht. Ze streek de veertjes allemaal op hun plaats en zette het vogeltje toen op het voeteneind van het bed. ‘Dank je wel,’ piepte het vogeltje. Sofie en het vogeltje zaten een hele tijd te kletsen samen. Toen het bijna licht werd zei het vogeltje: ‘nu moet ik terug Sofie, anders zien je ouders dat ik niet meer in de boom zit.’ Sofie knikte. ‘Ik ga nog een uurtje slapen,’ zei ze en ze gaapte met haar mond wijd open. ‘Gelukkig hoef ik morgen niet naar school. Het is Kerstmis!’
‘Zo, alle feestdagen weer voorbij. Het was gezellig maar nu ga ik de boom opruimen. Sofie is vandaag bij oma. Dan kan ik lekker opschieten.’ ‘Goed idee,’ zei Sofies’ vader. ‘Ik haal de dozen van zolder. Kunnen we alles er meteen in doen en weer opbergen, tot volgend jaar. Als we opschieten, kan ik de boom op tijd buiten zetten. Ze worden eind van de middag opgehaald voor de kerstbomenverbranding.’
Toen Sofie thuisgebracht werd door oma, was het huis helemaal opgeruimd. ‘Waar is de boom?’ vroeg Sofie. ‘Jullie hebben het vogeltje toch wel goed opgeborgen hè? Tot volgend jaar?’ ‘We hebben de boom helemaal leeggehaald lieverd. Er hing niks meer in hoor. En hij is ook al opgehaald,’ zei haar vader. ‘De buurjongens hebben hem meegenomen. Ze gaan hem inleveren. Voor de kerstbomenverbranding. Dat is overmorgen. Wij gaan ook even kijken, het is altijd zo’n mooi groot vuur.’
Sofies' moeder wenkte: ‘kom, Sofie, we gaan theedrinken. En een potje kwartetten, met oma.’ Sofie ging bij haar moeder en oma aan tafel zitten. Ze dacht niet meer aan het vogeltje. Sofie won twee potjes kwartetten. En oma won er ook één. Oma bleef nog eten en toen ging ze weer naar huis. Sofie mocht nog even op de tablet, voordat ze naar bed moest.
In bed dacht ze weer aan het kerstvogeltje. Ze had het zo graag gedag willen zeggen en zelf willen opbergen. Het zou toch wel veilig in de doos zitten? Ze kon er niet van slapen, zo ongerust was ze. Ze zou het liefst in haar lekkere bedje blijven liggen. Nu naar zolder gaan was best eng. Ze kon de lamp natuurlijk niet aan doen. Dan werden haar vader en moeder wakker. Dus ze moest in het pikkedonker de trap op. Ze raapte al haar moed bij elkaar en ging haar bed uit. Ze liep voorzichtig de zoldertrap op en deed de deur van de zolderkamer achter zich dicht. Vlug deed ze de lamp aan. Met de deur dicht konden haar vader en moeder het licht van de lamp gelukkig niet zien. De dozen met kerstspullen stonden vooraan. Sofie maakte ze open en begon te zoeken. Ze haalde alle spulletjes er uit. Het vogeltje zat er niet in. Ze had wel drie keer gekeken. Maar nee hoor. Het vogeltje was er niet. De tranen sprongen Sofie in de ogen. Ze deed de lamp uit en liep de trap weer af. Ze moest ook plassen dus ze liep helemaal naar beneden. Naar de wc. Bruno en Bobby hadden haar gehoord. Ze kwamen uit hun mand en keken haar vragend aan. ‘Er is iets ergs gebeurd, jongens,’ zei Sofie. ‘Het kerstvogeltje is weg. Het is vast in de boom blijven zitten. Ik moet hem gaan zoeken. Op het veldje. Anders komt het in het kerstvuur terecht.’ Bruno en Bobby kwispelden met hun staart en gingen bij de keukendeur zitten. ‘Gaan jullie met me mee?’ vroeg Sofie blij. ‘Als jullie er bij zijn, durf ik wel. Wacht ik doe even mijn spijkerbroek en mijn lekkere dikke trui aan.’ Gelukkig dacht ze er aan dat ze stil moest zijn. Anders zouden haar vader en moeder wakker worden.
Het zag er heel anders uit, buiten. De straten waren helemaal stil en donker. Maar Sofie was niet bang. Ze had Bruno en Bobby bij zich. Het kerstbomenveldje, was niet ver weg. Oei, er ligt al een hele berg. Als ik nou het kerstvogeltje maar kan vinden, dacht Sofie bezorgd. Ze liep om de stapel kerstbomen heen. Ineens hoorde ze: ‘Sofie, hier! Help me. Ik zit vast tussen de takken. Ik kan niet wegvliegen.’ Sofie keek tussen de takken door. Ze duwde een paar bomen opzij. Maar ze zag niks. Of …, ja …, daar, toch wel! Daar zat het kerstvogeltje. Tussen de takken. Hij zat helemaal klem en was bijna platgedrukt. ‘Hoe konden mama en papa jou nou vergeten,’ zei Sofie boos. ‘Ik was van de tak afgevallen,’ antwoordde het vogeltje. ‘Tussen de takken. Het was niet hun schuld. Ze hebben me niet gezien.’ Sofie klom over een paar kerstbomen heen en duwde takken opzij. Ze kwam onder de schrammen van de scherpe dennennaalden maar dat kon haar niks schelen. ‘Wacht maar hoor, nog een paar takken en dan kan ik je pakken.’ Ongeduldig duwde ze de laatste takken aan de kant. Daarna kon ze, eindelijk, het vogeltje losmaken. 'Stil maar.' Geruststellend aaide ze het vogeltje over zijn kopje. Bruno en Bobby kwamen ook kijken en duwden hun neuzen tegen Sofie en het vogeltje aan. 'Jullie hebben gelijk, we moeten terug naar huis,' lachte Sofie tegen de honden. Ze stond op met het vogeltje veilig in haar handen. ‘Kom, dan breng ik je thuis,’ zei ze. ‘De dozen zijn nog open, op zolder. Daar kun je lekker slapen. Tot het weer Kerstmis wordt, volgend jaar.’