top of page

Een nieuw huis

‘Mama, ik ben zo moe’. Freddie muis trok zijn moeder aan haar staart. ‘Niet zeuren, Freddie’, zei zijn moeder boos. Maar toen ze Freddie's witte snoetje zag, kreeg ze medelijden. ‘Nog even volhouden, jongen’, zei ze zachtjes, ‘misschien hebben we bij de volgende boerderij geluk’.

Ze liepen nu al drie dagen en hadden al bij een heleboel boerderijen gevraagd of ze er mochten wonen. Maar op alle boerderijen woonden al muizen. En overal waren ook een heleboel katten. Ze hadden wel bij twee boerderijen een nachtje kunnen logeren. Maar er gaan wonen, dat kon niet. Gelukkig kregen ze allebei de keren lekker eten mee, voor onderweg.

‘Ik snap niet dat al die muizen op die boerderijen blijven als er zoveel katten zijn, mama’, zei Nellie, ‘dan hadden wij toch ook wel bij meneer en mevrouw Jansen kunnen blijven wonen?’ ‘Op een boerderij is veel meer ruimte dan in een gewoon huis, kind’, zei haar moeder, ‘op een boerderij kunnen muizen zich veel beter verstoppen’.

De muizen sjokten verder, hun voeten deden zeer en ze hadden dorst. ‘Mama, ik ben echt heel erg moe’, zei Freddie weer. ‘Nog even volhouden, Freddie’.

‘Mama, mama, kijk, een schaap op de weg. Kijk, daar, voor ons’. Nellie was een eindje vooruit gelopen en kwam nu terugrennen. De muizen stonden stil en keken. En ja hoor, er liep een schaap, midden op de weg. ‘Jeetje, als-ie niet aan de kant gaat, wordt-ie zo nog overreden. Wat een sufferd, om zo midden op de weg te gaan lopen’. Freddie tikte met zijn voorpootje tegen zijn voorhoofd. Hij vond het maar een maf schaap.

 

‘Kijk, het hek staat open, daar is-ie natuurlijk doorheen gelopen. En oh, kijk daar eens, er komen nog meer schapen aan. Zo gaan ze allemaal de weg op’. Vader muis wees naar het hek en krabde op zijn hoofd. ‘We moeten hulp halen’, zei hij, ‘naar ons luisteren die schapen natuurlijk niet’. Hij keek om zich heen. ‘Ik denk dat de schapen bij die boerderij horen. Laten we daar maar heen lopen en kijken of we iemand kunnen waarschuwen’.

Bij de boerderij gekomen, zagen ze twee grote honden op het erf liggen, vlak achter een groot hek. ‘Ahum’, kuchte meneer muis. ‘Ahum, heren, mag ik u even storen?’ Hij was tot vlakbij het hek gelopen. Lui deed één van de honden een oog open. ‘Nee maar, een muis’, zei hij, ‘Bruno, word eens wakker, ik zie een muis. Zo'n klein, piepend, lastig beestje. Laten we de baas waarschu­wen, dan kan die muizenvallen gaan zetten’. ‘Heren, wacht even, ik moet u iets vertel­len’. Snel vertelde meneer muis van het schaap op de weg en van het open hek en van de andere schapen, die al bijna bij het openstaande hek waren geweest. De honden staken hun kop tussen de spijlen van het hek door en keken eens goed. ‘Nou moe, die muizen hebben gelijk’, zeiden ze tegen elkaar, ‘het hek in het weiland staat open en er loopt al een schaap op de weg’. ‘Mmmm’, zei de éne hond, ‘misschien zijn toch niet alle muizen lastige kleine piepertjes. Misschien zijn deze muizen wel slim en behulpzaam. Kom op, Bruno, laten we de baas gaan waarschuwen. Dan kunnen we de schapen weer naar de wei brengen’.

De honden sprongen op en renden luid blaffend naar de boerderij. Even later kwamen de boer en zijn knecht naar buiten. ‘Rustig maar, rustig maar, is er soms ergens brand?’ De boer lachte om het geblaf van de honden maar liep wel met ze mee. De honden renden naar het hek en staken hun kop weer tussen de spijlen door. Ze bleven maar blaffen, keihard. De vier muizen, die zich een stukje verderop in het lange gras hadden verborgen, hielden hun pootjes voor hun oren.

‘Potverdorie’, zei de boer, ‘het hek van het weiland staat open, de schapen lopen los. Goed gezien, jongens, brave honden. Kom maar mee, dan brengen we de schapen terug in de wei’.

 

Een half uurtje later kwamen de boer en de honden weer terug. De boer ging weer naar binnen en de honden gingen weer bij het hek liggen. ‘Muizen, zijn jullie daar nog? Kom eens tevoorschijn, dan kunnen we jullie bedanken’. De honden blaften zachtjes. Verlegen liepen de muizen naar het hek. ‘Niets te danken hoor’, zei meneer muis, ‘maar als we zo brutaal mogen zijn, zouden we hier een nachtje mogen logeren? We zijn op zoek naar een nieuw huis’. ‘Ja, want in ons huis in de stad is een kat komen wonen, een hele, grote, gemene engerd!’ riep Nellie, ‘we moesten wel verhuizen. Die gemene kat kwam meteen naar ons holletje toe. Hoei, ik heb zijn tanden en klauwen gezien, heel scherp, afschuwe­lijk’.

Een nachtje blijven logeren? De honden keken elkaar eens aan. ‘Ik denk dat jullie hier wel kunnen komen wonen’, zei de grootste hond. Er is hier geen kat want de boerin is allergisch voor katten. En er wonen hier ook geen muizen want wij waarschuwen de boer altijd als er muizen zijn. Dan zet hij muizenvallen. ‘Wat vreselijk’, zuchtte mevrouw muis, ‘muizenvallen. Dan kunnen wij hier toch ook niet wonen?’ ‘Nou’, zeiden de honden, ‘als u zich rustig houdt en wij vertellen de boer niet dat u er bent, dan is er toch niks aan de hand? Kom maar mee, naar de stal, daar is vast wel een mooi plekje waar u kunt wonen!’

bottom of page